Na het Ontzet van Leiden (1574) werd de oude politieke top in Leiden vervangen door een nieuwe. De Wetsverzetting van 1618 zorgde opnieuw voor ingrijpende wijzigingen in de samenstelling van de Raad van Veertig. Desondanks, zo laat Noordam zien, ontwikkelde zich een nieuw patriciaat. De dienst werd uitgemaakt door de 'heren van stand', die afkomstig waren uit belangrijke families die contacten met elkaar hadden. De andere raadsleden waren eenlingen, afkomstig uit families met minder aanzien. Zij werden 'geringde buffels' genoemd, omdat ze alleen mee mochten doen als de heren dat toestonden. In bepaalde opzichten gingen de heren en buffels zich gedragen als aristocraten. Uit het demografisch profiel blijkt, dat het Leidse patriciaat meer leek op de Engelse 'gentry' dan op andere Nederlandse topgroepen zoals bijvoorbeeld de Hollandse adel.
'Een onmisbaar werkje voor het krijgen van een beeld over de gegoede burgerij in Leiden.' K. van der Zwaag in: Transparant 7 (1996) 3.