De Rotterdamse bankierszoon Jacob David Mees hield tijdens zijn rechtenstudie in Leiden een dagboek bij over de jaren 1872-1874. Zijn dagelijkse aantekeningen geven een vrolijk beeld van het toenmalige studentenleven, inclusief 'jolen' en bezoeken aan de uitgaansbuurten van Amsterdam en Rotterdam. Serieus daarentegen is het verslag van zijn studie en lectuur, die naast studieboeken ook romans omvatte. Reeds als kind was Jaap Mees een verwoed lezer en hij las zonder problemen Frans, Duits en Engels. Hij was ook lid van het Rotterdamsch Leeskabinet. Zijn (kritische) bespreking van Goethe's Werther is een van de oudst bewaard gebleven persoonlijke reacties op deze roman. In het leven van Jaap Mees kwam een dramatische verandering, toen hij bij zichzelf tuberculose constateerde. Hoewel hij in zijn dagboek nog bewonderenswaardig rustig verslag deed van de gebeurtenissen, heeft zijn ziekte het karakter van het derde deel van zijn dagboek sterk beïnvloed. Hij schreef nu op directere wijze over zijn emoties en gevoelens, en ook neigde hij meer tot introspectie. Tot het einde toe bleef hij optimistisch. Zijn laatste aantekening luidt: 'Ik lijk op iemand die een lot heeft in de staatsloterij en nu leeft in verwachting van de 100.000.'
'Hoewel de dagboekaantekeningen van Jaap Mees helder en toegankelijk zijn geschreven, maken de inleiding en voetnoten van Thimo de Nijs het de historicus nog eens extra gemakkelijk. (...) Het dagboek van Jaap Mees neemt in de door Verloren uitgegeven reeks Ego-documenten een waardevolle plaats in.' S. Haasnoot in Holland 1998-6.