'Ondanks de conciliante basishouding van de hoofdfiguur zorgt Maas ervoor dat zijn studie nergens saai wordt. Integendeel zelfs, op overtuigende wijze toont hij aan dat de geschiedenis van de gematigdheid zich bijzonder goed laat schilderen met een rijk gevarieerd palet. [...] Dit alles wordt door Maas met warme empathie geschreven, in een aangename, mild-ironische en soms wat archaïserende stijl die verrassend goed past bij zijn onderwerp. Dankzij deze empathie weet de auteur schijnbaar moeiteloos het in biografieën zo precaire evenwicht tussen het privé en het publieke leven van de beschreven persoon te bewaren.' M. Beyen in: BMGN 115 (2000) 1
'Maas' betoog is samengesteld uit een mengeling van historische en biografische gegevens. Gelukkig wordt daarbij de wetenschappelijke context waarin Kalff opereerde, niet vergeten. [...] Biografische gegevens vermeldt Maas uitsluitend in zoverre ze licht werpen op de wetenschapper Kalff. [...] Vast staat wel dat de biografische gedeelten, bij voorbeeld over het "gedoemde" gezin Kalff, zijn geschreven met grote zwier en vaart (en ook aanstekelijke ironie). [...] Met Pro Patria heeft Maas een zeer degelijke, rijke en stilistisch uitstekende studie geschreven, die duidelijk demonstreert hoe interessant het kan zijn zich in de geschiedenis van de neerlandistiek te verdiepen.' Frans Ruiter in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 116 (2000) 2
'Maas treedt Kalff bij dit alles met sympathie, maar niet kritiekloos tegemoet. De vele lof bijvoorbeeld die de auteur van Het lied in de Middeleeuwen kreeg toegezwaaid, verwondert hem: het thema van dat boek was immers wel "opmerkelijk", maar de behandeling ervan bepaald niet. De late Kalff wordt dan weer "routineus" en "plichtmatig" genoemd. Dergelijke oordelen worden ook over anderen geveld: het scheldproza dat een aantal Nieuwe Gidsers in de jaren 1890 verspreidden, heet een "obligaat maniertje", het voornaamste streven van de oude, aftakelende Ten Brink bij het schrijven van zijn Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde "het voorkomen van gezichtsverlies". Het zijn conclusies die het vaak zeer genuanceerde betoog niet storen, maar veeleer getuigen van het vermogen van de auteur de greep op de door hem beschreven werkelijkheid te behouden en de gegevens te synthetiseren. Het feit dat dit gebeurt in een fraaie, laconieke stijl, maakt dit proefschrift nog aantrekkelijker.' Jo Tollebeek in: Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis 77 (1999) 2.