De Physiologie van Rotterdam van 1844 constateerde dat Rotterdam een stad was waar men zich koninklijk kon vervelen. Tegelijkertijd gaf dit boekje ook de indruk dat er voor alle standen speelse en leerzame vermakelijkheden waren. Waar kwam dat beeld van verveling dan vandaan? In het ancien regime was het inderdaad niet gemakkelijk om zich te vermaken. Rotterdam had een tamelijk besloten concertzaal en kreeg relatief laat een openbare schouwburg (1774). Ontspanning op zondag werd tegengegaan door de kerkenraad. In de Franse tijd nam de invloed van de kerkenraad sterk af. Willem I herstelde de zondagsrust, waarna een sterk ideologisch geladen debat ontstond over de wenselijkheid van openbare en besloten vermakelijkheden. Henk Gras analyseert dit debat en beschrijft de verschillende soorten van vermaak die er waren en kwamen: kermis, letterkundige genootschappen, koffiehuizen, (liefhebberij-)toneel, muziek, gezelligheidssociëteiten, variététheaters, café-chantants etc. Ook onderzoekt hij welke bevolkingsgroepen daaraan deelnamen.
‘Gras heeft zich tijdens zijn onderzoek zichtbaar vermaakt. Zijn enthousiasme om de lezer deelgenoot te maken van alle interessante details straalt van de pagina’s af. Helaas resulteert dit enthousiasme ook in nodeloze citaten, waardoor de grote lijnen van het boek regelmatig ondergesneeuwd raken. […] Gras’ intensieve bronnenonderzoek, systematische methoden en kritische blik op menig heilig theaterhuisje vormen een uitstekend uitgangspunt voor vervolgonderzoek naar de theatrale vermakelijkheden in Rotterdam en andere steden in de negentiende eeuw.’ Sylvia Alting van Geusau in: De Negentiende Eeuw 36 (2012) 2, p. 153-154
'Het boek bevat een schat aan informatie, maar dat is tegelijkertijd ook het voornaamste bezwaar. Men moet toch wel heel erg geïnteresseerd zijn in het onderwerp om het hele werk te appreciëren. Dat zegt overigens niet dat talrijke Rotterdam-liefhebbers niet meer dan genoeg van hun gading zullen vinden.' Jan Rutger van Zwet in: Holland Historisch Tijdschrift 43 (2011) 2, p. 134
'Dat er met de opkomst van ander theatraal vermaak (opera, variété, volkstoneel) een duidelijke scheiding ontstond tussen kunst en amusement is volgens Gras twijfelachtig. Het aanbod in de twee circuits vertoonde veel overlappingen. De indruk van een scheiding wordt vooral gewekt door contemporaione geschriften, zoals kranten, die het kleine circuit nagenoeg negeerden. Zij lijkt, aldus Gras, "vooral het maaksel te zijn van een bepaalde statusgroep, die zijn eigen voorkeuren op het gebied van theatraal amusement tot norm wilde maken, niet alleen om cultureel-hegemoniale redenen, maar ook om de financiering van dat tot kunst verheven amusement uit algemene middelen" zeker te stellen (p. 485, vgl. ook p. 509). Daar valt veel voor te zeggen. Feit is en blijft dat wat we nog aan beschrijvingen en oordelen hebben uit de pen kwam van geletterden en welbespraakte lieden die, ook in de achttiende eeuw, bar weinig waardering toonden voor wat ze als vulgair en volks beschouwden. Dit verschaft ons een nogal eenzijdige kijk in de toenmalige vermaakskeuken. Iets dergelijks geldt ook voor de "anekdotes" (Gras' woord) over de altijd weer veronderstelde lawaaiigheid van het publiek (p. 505). [...] Ik denk dat Henk Gras gelijk heeft, als hij al die overgeleverde "elitaire" opinies ter discussie stelt. Het zal duidelijk zijn dat dit boek, 558 pagina's dik, veel meer omvat dan hierboven beschreven. Als gezegd: veel is echt negentiende-eeuws, maar Gras heeft ook algemenere observaties die een dixhuitièmiste zich best kan aantrekken. Het boek geeft ook een goed beeld van de vele bronnen die men kan raadplegen om toch een glimp, hoe klein ook, van "hoe het was" op te vangen. De rijkdom en veelzijdigheid van het boek zijn groot, en juist daarom is het zéér betreurenswaardig dat het geen index heeft en geen lijst van gebruikte primaire bronnen, gedrukt of ongedrukt. Die bronnen kan de lezer vinden in de noten, maar toch.' Anna de Haas in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 33 (2010) 2, p. 165-169.