In 1850 telde het hoger onderwijs in Nederland 1250 studenten. Toen was het de vraag of Nederland wel meer dan één universiteit nodig had. Nu hebben alle universiteiten samen 250.000 studenten. Paradoxaal genoeg kampen universiteiten toch met 'onrendabele', te weinig studenten trekkende studies zoals de zogeheten kleine talen, waarover al tientallen jaren wordt gediscussieerd. Meer in het algemeen wordt er al sinds de negentiende eeuw gesproken en geschreven over taakverdeling tussen de universiteiten. Hierbij valt te denken aan initiatieven om te komen tot afspraken over hoogleraarsbenoemingen, aan afspraken tussen universiteiten over gezamenlijk aangeboden studierichtingen, aan periodiek overleg tussen de rectores magnifici en aan de samenwerking in de VSNU, de Vereniging van Universiteiten. In deze bundel worden verschillende aspecten van samenwerking, concurrentie en taakverdeling behandeld. Daaruit blijkt dat de universiteiten telkens opnieuw op zoek gingen naar een eigen profiel.