In 1990 is de nieuwe studierichting Kunst- en Cultuurwetenschappen van de Erasmus Universiteit aan een omvangrijk onderzoeksprogramma begonnen, waarin de wereld van kunst en cultuur centraal staat. Deze wereld omvat alle partijen die betrokken zijn bij de totstandkoming, de spreiding en de waardering van kunst- en cultuurprodukten: scheppend en uitvoerend kunstenaars, kunstbemiddelaars zoals medewerkers van musea, schouwburgen, concertpodia, recensenten, kunstambtenaren, docenten en mensen die werkzaam zijn in de culturele industrie van film, muziek, theater en literatuur, en natuurlijk het publiek. In dit boek presenteren de auteurs - sociologen, economen en historici - de eerste resultaten van hun onderzoek naar aspecten van de wereld van kunst en cultuur. De lezer vindt hierin uiteenlopende onderwerpen besproken zoals het beleid van de opeenvolgende directeuren van het museum Boymans-van Beuningen, de oordeelsvorming over de poëzie van Rutger Kopland, de arbeidsbemiddeling in de amusementswereld, de opleiding van beeldend kunstenaars, de opkomst en rol van werkgeversorganisaties in de podiumkunsten, de plaats van de Stichting Gaudeamus in de geschiedenis van de muziekpraktijk, een analyse van de smaak van het publiek naar aanleiding van een voorstelling van het RO-theater en een vergelijkend onderzoek naar het publiek van de grote Rembrandttentoonstelling van 1992 in Berlijn, Amsterdam en Londen. Hoe verschillend de onderzoekers ook te werk zijn gegaan en hoe divers de keuze van hun onderwerpen ook moge zijn, ze vinden elkaar in het streven de kennis van de wereld van kunst en cultuur te vergroten en zo een bijdrage te leveren aan het debat over kunst en cultuur in onze tijd.
Bevat: Ton Bevers, Inleiding. Het kunstwetenschappelijk perspectief; Hans Abbing, Over de (on)mogelijkheid van kunsteconomie; Antoon Van den Braembussche, Postmodernisme: de videoclip en de culturele logica van het laat-kapitalisme; Dirk Noordman, Op zoek naar fundamenten voor een kunstmanagementtheorie; Annemieke Hoogenboom, De introductie van kunstgeschiedenis aan de Nederlandse universiteiten: de voorgeschiedenis van de leerstoel van Willem Vogelsang; Johan Heilbron, Leerprocessen in de beeldende kunst; Wilma Tichelaar, De Stichting Gaudeamus in het Nederlandse muziekleven. De positie van een nieuwkomer in een gevestigde muziekpraktijk; Alex van Stipriaan, 'Een verre verwijderd trommelen ...'. Ontwikkeling van Afro-Surinaamse muziek en dans in de slavernij; Berend Jan Langenberg, Ondernemersorganisaties en het arbeidsvoorwaardenoverleg in de podiumkunsten in Nederland; Marlite Halbertsma, 'Het bezoek aan Boymans. Is het groter te maken?' Plek, gebouw en beleid van het museum Boymans in de periode 1900-1945; Teunis IJdens, Artiestenbemiddeling in Nederland: branche, markt en beleid; Susanne Janssen, Kopland en de kriktiek. Het functioneren van de literatuurkritiek, geïllustreerd aan de hand van de consensusvorming over de poëzie van Rutger Kopland; Jaap van der Tas, Kunstbeleving en kunstbeoordeling; Kees Bruin, Rembrandt in Amsterdam, Berlijn en Londen