In heel Europa werden drama en theater in de tweede helft van de achttiende eeuw gedragen door een hartstochtelijk verlangen naar natuurlijkheid. Drama en theater moesten natuurlijk zijn of niet zijn, zo valt te lezen in de theater-esthetische geschriften van Diderot tot Mercier, van Lessing tot Goethe. Na de succesvolle opvoering in de Muntschouwburg van Diderots burgerlijke drama Le père de famille in 1761 brandde ook in Brussel de discussie in volle hevigheid los. Maar wat behelsde het verlangen naar natuurlijkheid nu precies? Waar kwam het vandaan en waartegen richtte het zich? Deze begripshistorische studie toont aan hoe dit verlangen naar natuurlijkheid opereerde binnen een veel breder verband en symptomatisch was voor een maatschappij in verwarring en volle verandering. Door middel van het verlangen naar natuurlijkheid construeerde de burgerlijke cultuur haar eigen identiteit en profileerde deze als een drama van het alledaagse.
'In dit boek wordt het thema wel zeer treffend en overtuigend uitgewerkt. Natuurlijkheid als ahistorische en door de natuur zelf gegeven categorie wordt op die manier ontmaskerd als het intellectueel toedekken van een historische en sociaal bepaald cultureel streven. Vanuit die optiek krijgt zelfs de opkomst van dde empirie als dominant kerntheoretisch paradigma een acute politieke relevantie, die het achttiende-eeuwse esthetische debat een heel nieuw aanschijn geeft. Net die kruisverbanden maken dit theoretische, rijk geschakeerde boek, behalve voor theaterfilosofen, ook voor cultuurhistorici tot belangwekkende literatuur.' Brecht Deseure voor: BMGN 131 (2016) 3, review 51
'Het boek van Van Oostveldt is helder geschreven en brengt een fijnzinnige duiding van de cultuurhistorische implicaties van zijn studieobject. Niet de minste verdienste is dat Van Oostveldt met zijn ambitieuze studie een nieuw licht laat schijnen op de drie standaardwerken over het concept natuur in de Franse achttiende eeuw, namelijk die van Jean Ehrard (L’idée de nature en France dans la première moitié du XVIIIe siècle, 1963), Annie Becq (Genèse de l’esthétique française moderne: 1680-1814, 1984) en Jacques Chouillet (L’esthétique des Lumières, 1974). Zijn inbreng is [...] bijzonder verrijkend. Hij verwerkt allereerst enkele zeer recente secundaire bronnen, van Riskin (Science in the age of sensibility, 2002) over Frank Ankersmit (De sublieme historische ervaring, 2007) tot de recente studies van Georges Didi-Huberman, en weet zo de historisch-theoretische benadering van de traditionele Franse studies in een breder cultuurhistorisch en hermeneutisch perspectief te plaatsen en ze te combineren met een meer Angelsaksische invalshoek. Zijn studie oogt bovendien, bij alle grondigheid, bijzonder elegant; zo wordt elk van de drie delen ingeleid door een korte proloog over een concreet achttiende-eeuws schilderij. Het gaat om minder bekende, maar wel goed gekozen werken, die telkens fungeren als suggestief staal, met een ruime kunsttheoretische draagwijdte, van het onderwerp dat in het betrokken deel aan bod komt.' Nathalie Kremer, Paris III Sorbonne Nouvelle in: Spiegel der Letteren (2015) 1, p. 92-95
'Tranen om het alledaagse is een diepgravende en gelaagde studie geworden, die waardevolle aanvullingen biedt op het onderzoek naar Diderot, de burgerlijke cultuur en de concepten "natuur" en "natuurlijkheid". Bovendien is het werk een belangrijke exploitatie van de uitwisselingen van opvattingen tussen Parijs en Brussel. De tekst vereist de volle aandacht van de lezer, maar die wordt beloond met nieuwe inzichten in de achttiende-eeuwse denkwereld van de Zuidelijke Nederlanden. Het cliché dat de achttiende eeuw een doods tijdperk was in die regio haalt Van Oostveldt netjes onderuit.' Timothy de Paepe in: Tijdschrift voor Geschiedenis 127 (2014) 4, p. 721-723
Op maandag 24 maart om 17.00 uur werd Bram van Oostveldt geïnterviewd voor het cultuurprogramma Pompidou van radio Klara VRT. U kunt de uitzending downloaden en terugluisteren via:http://radio.klara.be/radio/10_herbeluisteren.php?code=POM.
Gesignaleerd in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 37 (2014) 1, p. 92; Revue du Nord 97 (jan.-maa. 2015), p. 199-204.