'Polderen' is in de hedendaagse politiek een vertrouwd begrip, maar hoe zat het met polderen in de vroegere Nederlandse waterschappen? Waarover werd onderhandeld achter de middeleeuwse dijken en wie beslisten mee? Uitgerekend toen de beste jaren van de Gouden Eeuw voorbij waren, nam de wateroverlast toe en werd het beheer steeds duurder. Investeringen waren voortdurend nodig voor herstel en het verbeteren dijken en sluizen of de bouw van molens. Wie zorgden hiervoor en waar haalden de dijkgraven en heemraden het geld vandaan? Dit boek gaat over de representatie en besluitvorming in twee waterschapsbesturen. Wie mochten er meepraten over het waterbeheer en wie niet? Wie onderhielden de dijken en wie betaalden? Heleen Kole brengt op scherpzinnige wijze de ontwikkelingen in het bestuur en het financieel beheer bij twee interlokale waterschappen in beeld: Bunschoten en Mastenbroek. Dit levert twee boeiende poldergeschiedenissen op met een verschillende uitkomst.
'Behalve deze en andere gevolgtrekkingen, kan worden geconstateerd dat er ondertussen een heel polderleven is beschreven in dit boek. Het is geschiedschrijving die geïnteresseerden in geschiedenis van Nederlands waterbeheer, polders en het fenomeen "polderen" zeker zal bevallen. Bovendien is het een aanrader voor Bunschoters en Mastenbroekers en hun buren uit de omringende landen, buitenpolders en steden.' Drs. Martha Catania-Peters via: historischhuis.nl, maart 2019
'Heleen Kole brengt op scherpzinnige wijze de ontwikkelingen in het bestuur en het financieel beheer bij twee interlokale waterschappen in beeld: Bunschoten en Mastenbroek. Dit levert twee boeiende poldergeschiedenisssen op met een verschillende uitkomst.' In: Vitruvius 11 (2018) 43, p. 33
'Deze uitgave blijven we dan ook als een doorwrochte comparatieve studie kwalificeren. De afgelopen jaren is van verschillende dissertaties over een waterstaatkundig onderwerp in (het graafschap) Holland een handelseditie verschenen. De polders die Kole onderzocht lagen in het rechtsgebied van de bisschop van Utrecht en kenden soms vergelijkbare ontwikkelingen, maar soms lagen de verhoudingen net even anders. Kortom: voor een evenwichtig beeld van de Nederlandse waterstaatsgeschiedenis is dit een noodzakelijke aanvulling waarin ook nog eens een vernieuwende methodiek is gevolgd. Deze is navolgenswaardig, maar is er wel één die tijdrovend onderzoek vergt. Ook hier geldt kennelijk: festina lente.' Bertus Wouda in: Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 27 (2018) 1/2, p. 93-96
'Het Nederlandse poldermodel staat voor redelijk overleg tussen werkgevers, vakbonden en overheid over arbeidsvoorwaarden en lonen. De oorsprong zou liggen in de waterschappen uit de vroegmoderne tijd, waarin Nederlanders met uiteenlopende belangen in goed overleg hun gemeenschappelijke vijand, het water, bestreden. Hoe het er werkelijk aan toeging, beschrijft historica Heleen Kole in haar proefschrift over de waterschappen Mastenbroek, bij Zwolle, en Bunschoten. Het blijkt dat het poldermodel het meeste lijkt op de gang van zaken in Bunschoten. Het bestuur was flexibel en gericht op consensus. Om mee te praten en mee te beslissen hoefden polderbewoners weinig te betalen, want dankzij de nabijgelegen kapitaalmarkten in de provincie Holland was er geld genoeg. In Mastenbroek was minder geld. Wie wilde meebeslissen, moest veel poldergeld betalen. Veel boeren verloren zo hun medezeggenschap. Het succes van het poldermodel hing vooral af van de financiële mogelijkheden van het polderbestuur.' Willem Bouwman in: Nd Gulliver, 9 februari 2018, p. 9.