In het Duitse Huis aan de Springweg in Utrecht hangt een portretserie met alle landcommandeurs van de Utrechtse Balije van de Ridderlijke Duitsche Orde sinds 1231. Deze orde, opgericht ten tijde van de kruistochten, bestaat nog steeds. Uitzonderlijk is dat ook de portretreeks nog altijd wordt voortgezet. Dit boek vertelt de roerige geschiedenis van deze reeks, opgezet tussen 1576 en 1580, toen de katholieke ridderorde voor haar voortbestaan vreesde. De portretten raakten tijdens de Beeldenstorm beschadigd, werden naar Den Haag verhuisd tijdens de Franse overheersing en steeds aangepast aan de smaak van de tijd of de nieuwe behuizing. De serie vormt een unieke dwarsdoorsnede van ruim vier eeuwen portretkunst. Bekende en onbekende portrettisten, veelal uit Utrecht, hebben er hun stempel op gedrukt. Het zeer bijzonder vormgegeven Gekoesterde traditie biedt nieuwe inzichten in de wijze van portretteren en de identiteit van de schilders. Een monumentaal vormgegeven boek over een monumentale reeks portretten in een monumentaal gebouw!
'Daantje Meuwissen weet de (lichte) wijzigingen in de traditie goed te plaatsen tegen de achtergrond van de balijegeschiedenis in het algemeen en biedt in een fraai geïllustreerde catalogus, die als bijlage meer dan de helft van het boek beslaat, degelijke beschrijvingen en toelichtingen per portret. Het boek zelf is heel bijzonder van vormgeving, opgezet als luxueus bladerbrevier, voorzien van twee boekenlinten, en met veel goudgeel en zwart in kader en belettering.' J.A. (Hans) Mol in: Tijdschrift voor Geschiedenis 125 (2012) 3, p. 424-425
‘Bij zo’n ongewoon onderwerp past een ongewone vorm, meende Mariola López Mariño. […] Ze bedacht een mysterieus omslag, zonder enige informatie. “Ik wilde uitdrukken dat er een schat in zit, iets wat niet te vernietigen is.” ’ In: Volkskrant/Boeken 15-10-2011, p. 7
‘De destijds nog katholieke ridderorde begon ermee [met de portrettenreeks] uit vrees voor zijn voortbestaan. Meeuwissen: “De portretten hadden een politiek doel.” […] Het is volgens Meuwissen de eerste maal dat de reeks portretten is bestudeerd. “We wisten er niets van. Maar kunsthistorische gezien blijkt dit een belangrijke serie.” ’ In: Charlotte Huisman, ‘ “We zijn een aanvulling op de ik-cultuur”, interview Jan R. de Vos van Steenwijk (57), Landcommandeur Ridderlijke Duitsche Orde Balije van Utrecht’, in: De Volkskrant/Binnenland 18-10-2011, p. 8
‘Het dikke boek is fraai en onconventioneel uitgegeven. Zo ontbreekt de titel op de omslag en heeft het een vierkant uiterlijk.’ In: Trouw/Boeken 22-10-2011, p. 13
‘Een, in vele opzichten, monumentaal boek: formaat flinke baksteen, bijzonder en fraai uitgevoerd en resultaat van jarenlang gedegen en origineel onderzoek.’ In: Oud-Utrecht 85 (2012) 1, p. 23
‘Het komt niet vaak voor dat een dissertatie, ook al heeft deze de kunstgeschiedenis als onderwerp, zo vorstelijk wordt uitgegeven als dit lijvige boekwerk over de portretten van de landcommandeurs van de Duitsche Orde. Het heeft het gewicht en de uitstraling van een heuse bijbel, wat in zeker zin symbolisch is voor het behandelde onderwerp. Dankzij de opdracht, begeleiding en steun van de Orde, die geen beperkingen kende, is met deze uitgave aan de portretreeks de eer gegeven, die deze toekomt.[…] Het is verbazingwekkend hoeveel informatie Meuwissen boven tafel heeft gekregen over een portretreeks, die wordt gekoesterd, maar waarvan nauwelijks archiefstukken of instructies zijn overgeleverd. […] Toevalsvondsten elders, vaak door anderen aangedragen, moesten bijdragen aan oplossingen voor de vele vragen die de reeks oproept. In de interpretatie hiervan is Meuwissen goed geslaagd, steeds aangevend waarover geen uitsluitsel kon worden verkregen of waar de visie moest worden aangepast. Zo kon zij de eerder gepubliceerde theorie over de opdrachtgever voor deze religieuze en tevens politieke reeks bijstellen dankzij de resultaten van röntgenfotografie. […] Het belang van de dissertatie ligt vooral in de zeer uitvoerige beschrijving van de afzonderlijke portretten.’ Egbert Wolleswinkel in: Virtus. Jaarboek voor adelsgeschiedenis 18 (2011) p. 207-212.