'Mantingh heeft een omvangrijk boek geschreven, dat eerder door specialisten gelezen zal worden dan door leken. En dat is jammer, want hij heeft een luchtige stijl die het boek ook zeer toegangkelijk maakt voor een ruimer publiek.' Miriam Piters in: Leesidee 7 (2001)
'Een monnik met een rol leest als een roman. Dat is een compliment: Mantingh heeft een mooie stijl en schrijft vlot en meeslepend. Maar ook de opbouw van het boek doet soms denken aan een roman. Het eerste deel, de zoektocht naar de identiteit van Willem van Affligem, heeft wel wat van een detective, een indruk die wordt gestimuleerd door het gebruik van woorden als "kroongetuige" en "vingerafdrukken" in de hoofdstuktitels. (...) Mantinghs proefschrift is vrij uitvoerig geïllustreerd. Vooral bij de bespreking van de miniaturen in het Kopenhaagse handschrift en de vergelijking met de Maria-miniaturen, is dat geen overbodige luxe. Andere illustraties zijn soms minder functioneel, maar ze zorgen er wel voor dat het lezen van dit boek boek een prettige leeservaring is. Een monnik met een rol maakt zijn eigen flaptekst waar: Erwin Mantingh geeft in dit boek nieuwe (en overtuigende!) antwoorden op oude vragen, waarmee hij in het onderzoek naar het Kopenhaagse Leven van Lutgart een belangrijke stap voorwaarts heeft gezet.' An Faems. 'Op drie manieren, om precies te zijn, ontsnapt deze studie fabuleus aan insnoering en vernauwing: doordat een uitgebreid en spannend verhaal verteld wordt over de mogelijke auteur van het Leven van Lutgart; doordat de sociale functie van de levensbeschrijving concreet wordt gemaakt als zijnde een tekst die een paar dagen lang aan een geïnteresseerd publiek werd voorgelezen; en doordat je vervolgens in een nadere beschrijving van dat publiek het middeleeuwse kloosterleven, met name in de abdij van Affligem, ten westen van Brussel gelegen op de grens tussen Brabant en Vlaanderen, voor ogen krijgt.' Ton Naaijkens in: Filter 8 (2000) 1, p. 61-63
'Is dit werkelijk zo gebeurd? Mogen we de verteller gelijk stellen aan de auteur van het Leven van Lutgart en wie was die auteur dan? En wat was zijn doel met deze inkleding van het verhaal? Mantingh doet uitvoerig verslag van zijn onderzoek hiernaar, en heeft bijzondere aandacht besteed aan een aantrekkelijke opzet van zijn boek en aan de leesbaarheid van zijn relaas. (...) Zijn proefschrift borrelt over van de verhalen. Juist al die verhalen maken het behalve een wetenschappelijke proeve ook een heel aantrekkelijk boek voor een breder publiek.' Karina van Dalen-Oskam in: NedNummer voorjaar 2001
'Mijn bespreking kan niet volledig recht doen aan de rijkdom van Mantinghs studie: er staat veel meer in het boek dan ik hierboven aan bod heb laten komen, en het is bovendien bijzonder goed geschreven (een overtuigend bewijs dat dissertaties ook daadwerkelijk leesgenot kunnen opleveren). Maar in zijn kracht toont het werk mijns inziens meteen ook iets van zijn zwakte. Het evidente plezier dat Mantingh beleeft aan het vertellen over zijn onderzoek kan hij heel wel overdragen op zijn lezers, maar het verhindert niet dat die lezers - ik in ieder geval toch - zich regelmatig zullen afvragen: "Wat gebeurt hier?" Mantingh verdient het evenwel zonder meer dat velen hem zullen volgen op zijn lange, leerzame omwegen. Die laten zonneklaar zien hoe boeiend literair-historisch onderzoek wel niet kan wezen en - ze roepen op tot een (her)lezen van het prachtige Kopenhaagse Leven van Lutgart.' Geert H.M. Claassens in: Leuvense Bijdragen 90 (2001)
'Een dissertatie dient altijd de voorgeschiedenis van het erin gepresenteerde onderzoek te beschrijven. Edwin Mantingh doet dat uiteraard ook in zijn proefschrift Een monnik met een rol - Willem van Affligem, het Kopenhaagse Leven van Lutgart en de fictie van een meerdaagse voorlezing. Hij deed dat kennelijk met plezier en het verslag van de verschillende wetenschappelijke standpunten levert aangename lectuur op. Het kan typerend zijn voor dit boek dat we aan het einde van die geschiedenis in een leegte staan. De auteur is een meester in het wegstrepen en daardoor ook een meester (in latere delen van zijn proefschrift) in het scheppen van nieuwe mogelijkheden die hij vervolgens ook weer wegstreept. In elk geval: hij weet op overtuigende wijze Willem van Afflighem, ook benedictijn in het Brabantse klooster en later prior van een klooster in Waver, tot meer dan vermoedelijke auteur te maken.' Kees Fens in: de Volkskrant, 13-03-2001
'Met zijn recent als boek gepubliceerde doctoraat heeft hij een erudiet werkstuk afgeleverd waar het toekomstige Lutgartonderzoek nog moeilijk omheen zal kunnen. (...) Mantingh heeft ons een werk met vele kwaliteiten bezorgd. Zijn hypotheses zijn soms gedurfd, maar alles behalve onzinnig. Ze worden bovendien goed geargumenteerd via vergelijkend onderzoek van andere teksten, handschriften, miniaturen, - en openen in één tijd meteen weer heel wat nieuwe pistes voor verder onderzoek. Daarnaast is het ook bewonderenswaardig hoe in de analyses van publiek en context van de Kopenhaagse Lutgart niet alleen de inhoud van het werk, maar ook de genese en materiële samenstelling van het handschrift, de vakkundig beschreven volbladminiaturen en de tekststructuur worden betrokken. Rest er nog te melden dat dit boek mooi en vlot geschreven is, verzorgd is uitgegeven en voorzien is van negenenveertig afbeeldingen en een Engelse samenvatting.' Jeroen Deploige in: Trajecta 11 (2002) 1, p. 81-82
'Le volume est richement et judicieusement illustré. L'érudition de l'auteur est étonnante, à tel point qu'avant longtemps, peut-être jamais, il n'y aura quelque chose à ajouter à cette somme sur le sujet.' R. Jansen-Sieben in: Bulletin codicologique (2002) 1, p. 76
Verder gesignaleerd in: Deutsches Archiv für Erforschung des Mittelalters 57 (2001) 2, p. 679-680; Signum 14 (2002) 3-4, p. 95-109; Bulletin des publications Hagiographiques 120 (2002) 1, p. 187-188; De stem van het boek 2 (2002), p. 29; U-Blad 07-12-2000; Spiegel Historiael 36 (2001) 6, p. 265-267; Bifolium (apr. 2001); Illuster (mrt. 2001), p. 9; Trouw 06-01-2001; Literatuur (2001) 5, p. 315-316; Vlugmaren 11 (2001) 1/2; Quanta Cura 11 (2001) 3, p. 25..