De geschiedenis van vakbonden bestaat niet louter uit effectieve stappen op weg naar een betere wereld, in tegenstelling tot het succesbeeld wat vaak uit gedenkboeken en periodieken naar voren komt. De margarine-industrie en de cacao-industrie zijn voorbeelden van belangrijke Nederlandse industrieën, waar de vakbonden toch weinig vooruitgang bereikt hebben. Schrover stelt zich als doel te bepalen waarom de vakbewegingen in met name deze bedrijfstakken zo weinig succesvol waren. Ze maakt daarbij gebruik van een analyseschema ontwikkeld door Th. van Tijn, dat systematisch de voorwaarden voor succes van arbeidersvakbonden in bedrijfstakken probeert te identificeren. Volgens deze theorie wordt het succes van een vakbond bepaald door economische, sociaal-structurele en sociaal-psychologische factoren en overheidsmaatregelen betreffende de rechtspositie van de arbeiders. Al deze factoren worden uitgebreid bestudeerd voor zowel de margarine- als de cacao- en chocolade-industrie, op basis van bronnen uit bedrijfs- en overheidsarchieven en de archieven van de vakbonden zelf. Een van Schrovers voornaamste conclusies is dat het belemmerend werkte dat werkgevers in de margarine-industrie en in de cacao-industrie weinig baat hadden bij meer marktordening dan er reeds bestond, wat leidde tot een falen van de bonden in het vastleggen van een c.a.o..