Toegevoegd aan winkelwagen
Wandeling en verhandeling
De ontwikkeling van het Nederlandse hofdicht in de zeventiende eeuw (1613-1710)
€45,00
Op voorraad in de webshop
Op werkdagen voor 14.00 besteld, dezelfde dag ter post bezorgd. De levertijd is afhankelijk van de postale diensten.
ISBN |
9789065505989 |
Auteur(s) |
Willemien B. de Vries
|
NUR codes |
685
,
621
|
Jaar van uitgave |
1998 |
Druk |
1 |
Bindwijze |
ing |
Aantal bladzijdes |
319 |
De droom van het zuivere buitenleven is een thema dat in de Renaissance auteurs steeds weer heeft geïnspireerd. De lof van het landleven in de Georgica van Vergilius, 'Beatus ille' van Horatius en veel andere klassieke teksten stimuleerden hen tot navolging en vernieuwing van dit thema. Binnen deze buitenlevenliteratuur ontstond in de loop van de zeventiende eeuw in Nederland een geheel eigen variant. De toenemende welvaart stelde steeds meer patriciërs in staat een buitenplaats te laten bouwen met geometrisch aangelegde tuinen en boomgaarden. Parallel hieraan ontwikkelde zich een dichtsoort waarin men het buitengoed en het leven bezong, en een eigen visie op de gecultiveerde natuur ontwikkelde. Uit de beschrijving van de natuur trok men morele lessen en men filosofeerde over godsdienstige en actuele aangelegenheden. In 1710, toen er al zo'n 38 grote en kleinere van dit soort gedichten verschenen waren, ontstond de behoefte aan een genreaanduiding. De gedichten werden eerst hoefzangen en later hofdichten genoemd. Willemien de Vries traceert in deze studie de geleidelijke ontwikkeling van het genre hofdicht en zijn literaire en maatschappelijke context. Haar boek opent met een schets van het zeventiende-eeuwse buitenleven in de Republiek. Daarna worden in afzonderlijke hoofdstukken de belangrijkste hofdichten besproken: Den Binckhorst (1613) van Philibert van Borsselen, De Moufe-schans (1621) van Petrus Hondius, Hofwijck (1653) van Constantijn Huygens, Ockenburgh (1654) van Jacob Westerbaen, Ouderdom en Buyten-leven (1655) van Jacob Cats en de gedichten over 'Endenhout' en 'Hogerwoert' (1710) van de naamgevers van het genre, Jan Baptista Wellekens en Pieter Vlaming. Ieder hoofdstuk begint met een vermelding van enkele feiten over de dichter, de bezongen buitenplaats en zijn bewoners. Daarna volgt een analyse van de opbouw en de inhoud van het gedicht en worden verschillende literairhistorische aspecten behandeld. In intermezzi komen de hofdichten aan de orde die in de tussenliggende periodes (1621-1653 en 1655-1710) zijn verschenen.
'Bij de promotieplechtigheid werd haar dissertatie meer dan eens een standaardwerk genoemd. Terecht. Van nu af kan iemand die zich bezighoudt met de letterkunde of breder, de cultuur van de zeventiende eeuw in Nederland, deze systematische verhandeling niet ongelezen laten.' A. Leerintveld in: TNTL 115 (1999) 3.
Aanbevolen bij dit artikel :