'Opnieuw heeft Jansen, na eerdere studies over de beknoptheid van vorm en stijl in de renaissance (Brevitas, 1995) en over literaire gepastheid in de renaissancistische poëtica (Decorum, 2001) een opmerkelijke prestatie geleverd die met name van belang is door zijn vergelijkend onderzoek in Latijnse, Franse, Italiaanse, Engelse en Nederlandse bronnen. De grote kracht van dit in een prettige, heldere stijl geschreven boek ligt in de precieze weergave van en nauwe aansluiting bij het overvloedig verzamelde bronnenmateriaal. Het gaat hier om de analyse van een historisch fenomeen; taalkundig of filosofisch getheoretiseer, bijvoorbeeld over intertekstualiteit, blijft achterwege.' Henk Nellen in: TNTL 124 (2008), p. 278-281
'Hoewel de titel belooft een studie te geven naar literaire navolging in de Europese letterkunde, ligt de nadruk wel heel sterk op de Nederlanden, voor wat de praktijk betreft. Voor de theorie gaat Jansen met name te rade bij de Neolatijnse auteurs, wier werken nauwelijks toepasbaar zijn op de praktijk en anders dan ze soms beloven, voor het "leren" van navolging weinig waarde hebben. Veel nadruk legt hij ook op het (Latijnse) schoolwezen. De literaire navolging van volkstalige auteurs blijft daardoor enigszins onderbelicht. [...] Een ander aspect dat onderbelicht lijkt, is de receptie van Nederlandse literatuur in het buitenland. [...] Dit soort overwegingen doet echter weinig af aan de grote verdienste van dit boek. De wijze waarop Jansen beschouwingen over de vroegmoderne poëtica kritisch en analytisch bij elkaar brengt, is uniek. De criticus moet iets te kritiseren hebben, maar in dit geval uit hij vooral zijn bewondering en respect.' Jan Bloemendal in: Vooys 26, nummer 4
Verder gesignaleerd in: Trouw 05-04-2008; Trouw 19-04-2008; Reformatorisch Dagblad 19-03-2008.