Wat verbindt Rembrandt van Rijn met het Koninklijk Paleis op de Dam, het imposante gebouw dat tot 1806 dienstdeed als stadhuis? Beide zijn toonbeelden van de economische en culturele bloei van het zeventiende-eeuwse Holland, een periode die vaak wordt aangeduid als de ‘Gouden Eeuw’.
Click here to read this article in English.
Rembrandt (1606, Leiden - 1669, Amsterdam) verhuisde rond zijn 25e levensjaar van Leiden naar Amsterdam, aangetrokken door de grote markt van welgestelde opdrachtgevers. Zijn artistieke doorbraak kwam in 1632 met het groepsportret ‘De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp’. Dit schilderij beeldt een typisch Amsterdams fenomeen uit: de stedelijke organisatie van handel, ambacht en dienstverlening in gilden. Dr. Nicolaes Tulp (1593-1674) werd benoemd tot openbaar anatoom (praelector anatomiae) van het chirurgijnsgilde in Amsterdam. Hij zou later vier keer burgemeester van de stad worden, onder andere in 1654 en 1656, toen het nieuwe stadhuis werd voltooid. Rembrandt groeide in de jaren dertig en veertig van de zeventiende eeuw uit tot dé schilder van zijn tijd.
Rembrandt (1632), De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp [Mauritshuis, Den Haag]
Wie vandaag door het Koninklijk Paleis op de Dam loopt, ziet marmeren zalen en met kunst gevulde gangen, maar geen Rembrandt! Waarom werd het werk van deze beroemde schilder niet opgenomen in het stadhuis? En welke gebeurtenissen zorgden er desondanks voor dat het levenspad van de kunstenaar-ondernemer dat van de Amsterdamse autoriteiten en hun stadhuis kruiste?
Zoals zijn biograaf Gary Schwartz (2006, p. 162) opmerkt, is het wellicht veelzeggend voor Rembrandts complexe verhouding met de Amsterdamse politieke elite dat hij nooit het nieuwe stadhuis schilderde, dat door tijdgenoten werd bestempeld als het ‘Achtste Wereldwonder’. Op 9 juli 1652, de ochtend na de brand, legde hij wel de smeulende ruïnes van het middeleeuwse stadhuis als schets vast:
Rembrandt (1652), De ruïnes van het oude stadhuis van Amsterdam [Museum Het Rembrandthuis]
Nog vóór de brand hadden de Amsterdamse burgemeesters architect Jacob van Campen opdracht gegeven een nieuw stadhuis te ontwerpen dat hun rijkdom, macht en waardigheid zou weerspiegelen. Na de brand vorderde de bouw snel en in 1655 werd de eerste verdieping in gebruik genomen door de belangrijkste stedelijke rechtbanken en bestuursorganen. Hoewel Rembrandts levensloop hem eerder naar tijdelijke kantoren bracht dan naar de zalen die vandaag nog te bezoeken zijn, weerspiegelt zijn verhaal de omstandigheden en kwesties die veel Amsterdammers naar het huidige Paleis op de Dam brachten.
Rembrandt, Titus en de Weeskamer
Het Koninklijk Paleis in Amsterdam herbergt een ruimte die bekendstaat als de Weeskamer. Deze kamer was niet bedoeld voor de opvang van wezen, maar fungeerde als juridisch-financiële instelling. Hier waakten vijf weesmeesters over de erfenissen van kinderen die één of beide ouders hadden verloren, zodat voogden of verre familieleden zich hun bezit niet konden toe-eigenen. Toen Rembrandts vrouw Saskia Uylenburgh in 1642 overleed, moest hij zich melden bij deze commissarissen om de belangen van zijn minderjarige zoon Titus veilig te stellen.
In 1639 hadden Rembrandt en Saskia een ruim huis gekocht, waarin ook zijn atelier was gevestigd – nu te bezoeken als Museum Het Rembrandthuis. In mei 1656 droeg Rembrandt dit huis over aan Titus. Volgens sommigen deed hij dat om zijn schuldeisers te benadelen, sommigen spreken zelfs van fraude. Maar klopt dat wel? In de correspondentie met de Weeskamer wordt het huis niet ‘overgedragen’, maar ‘bewezen’. Tot op de dag van vandaag zijn academici verdeeld over de juridische details van deze zaak. Enkele twistpunten:
- Had Saskia’s familie toestemming moeten geven voor Rembrandts handelingen?
- Trad Rembrandt op als eigenaar, of slechts als voogd van Titus?
- Werd Titus daadwerkelijk volledig eigenaar van het huis?
Rembrandt (1655), Titus aan zijn schrijftafel [Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam]
Rembrandts faillissement
Enkele weken later moest Rembrandt zich melden bij een andere Amsterdamse rechtbank: de Desolate Boedelskamer. Deze bevond zich, samen met de voormalige Assurantiekamer, op de eerste verdieping van het huidige Paleis. Vijf commissarissen, ondersteund door een secretaris, boekhouder en klerken, hielden hier toezicht op het beheer van insolvente boedels in het vroegmoderne Amsterdam.
In tegenstelling tot wat gebruikelijk was op veel andere plaatsen en periodes kwamen mensen die hun schulden niet konden aflossen, zoals Rembrandt, niet in een gevangenis terecht en werden ze niet publiekelijk vernederd. De commissarissen probeerden een akkoord te bereiken tussen de insolvent en diens schuldeisers. Als dat niet haalbaar was, konden schuldenaren kiezen voor de procedure ‘cessie van goede’ (boedelafstand), waarbij hun bezittingen werden verkocht ten bate van de schuldeisers. Vaak gebeurde dit via openbare veilingen. Daarna kon de insolvent een nieuwe start maken.
In zijn verzoek om boedelafstand gaf Rembrandt drie oorzaken voor zijn financiële problemen:
- verlies in zaken,
- schade op zee,
- en dreiging van gevangenschap – vermoedelijk vreesde hij dat laatste het meest.
In het document worden zeven schuldeisers genoemd, onder wie burgemeester Cornelis Witsen. In de recente tentoonstelling in het Koninklijk Paleis over beeldhouwer Artus Quellinus is Witsen te zien als marmeren buste in de Burgerzaal. Wat tegenwoordig het meest bekend is van Rembrandts faillissement, is de inventarislijst van ruim 300 objecten uit juli 1656, opgesteld door Frans Bruijningh, secretaris van de Desolate Boedelskamer. Deze lijst beschrijft zijn schilderijen, meubilair en huisraad.
Uiteindelijk kregen mensen zoals Rembrandt in Amsterdam een tweede kans. Ze konden weer deelnemen aan het maatschappelijk leven, en zelfs opnieuw overheidsopdrachten krijgen. Dat Rembrandt uiteindelijk toch werd gevraagd voor een werk in het stadhuis, toont aan dat zijn faillissement op ordentelijke wijze is afgehandeld, ook al werd het betreffende schilderij kort daarna alweer van de muur gehaald …
Rembrandt (1662), De samenzwering van de Bataven onder Claudius Civilis [Wikimedia Commons]
Rembrandts schilderij verwijderd
Wist u dat Rembrandt wél werd gevraagd om een schilderij te maken voor het nieuwe stadhuis, maar dat dit uiteindelijk werd geweigerd? Een belangrijk onderdeel van het gebouw was de verbeelding van het verhaal van de Bataven. Deze stam, genoemd door de Romeinse geschiedschrijver Tacitus, bewoonde de rivierdelta van het huidige Nederland. Hun leider, Claudius Civilis, leidde een opstand tegen de Romeinen, die uiteindelijk resulteerde in een gunstig vredesakkoord. Dit verhaal sprak de Nederlanders sterk aan, aangezien hun eigen Republiek ook voortkwam uit een succesvolle opstand tegen een onderdrukkende heerser.
Oorspronkelijk kreeg Rembrandts leerling Govert Flinck de opdracht om twaalf grote schilderijen over dit verhaal te maken, bedoeld voor de bovenwand van de galerij rond de Burgerzaal. Na Flincks onverwachte overlijden in 1660 vroegen de burgemeesters aan Rembrandt, Jan Lievens en Jacob Jordaens om het werk te voltooien. Flinck had de Bataven afgebeeld in een Romeinse stijl, maar Rembrandt koos een exotischer benadering. Lievens en Jordaens hielden vast aan een klassiekere interpretatie. Volgens Schwartz (2006, p. 182) vormde Rembrandts ‘half-barbaarse’ weergave van Civilis’ eed een te groot contrast met de rest van de galerij. Het doek werd snel verwijderd en Jurriaen Ovens kreeg opdracht om Flincks onafgewerkte schilderij met hetzelfde onderwerp alsnog te voltooien. Het centrale deel van Rembrandts werk werd uit het oorspronkelijke doek gesneden en bevindt zich tegenwoordig in het Nationalmuseum in Stockholm.
De Nachtwacht ook verknipt
Rembrandts beroemdste schilderij, De Nachtwacht, hing overigens ook enige tijd in het stadhuis. In 1715 werd het overgebracht van de Kloveniersdoelen, waarvoor het oorspronkelijk was gemaakt, naar het stadhuis. Oorspronkelijk was het werk zo’n 420 cm hoog en 500 cm breed. Ondanks de ruime zalen werd het schilderij aangepast aan een kleinere wand tussen twee deuren. Aan alle zijden werd een strook afgesneden – delen van het oorspronkelijke werk gingen zo verloren. Het lijkt erop dat het stadhuis nooit écht op goede voet stond met Rembrandts kunst!
Palace of Commerce
Hoewel het voormalige stadhuis van Amsterdam in 1806 werd omgevormd tot Koninklijk Paleis voor Lodewijk Napoleon Bonaparte, hangen de muren nog altijd vol met zeventiende-eeuwse meesterwerken van Rembrandts tijdgenoten en rivalen. In het boek Palace of Commerce vindt u een selectie van deze werken in full colour. U leest alles over de gemeenteraad, de schatkist en verschillende rechtbanken, maar ook over hoe het stadhuis in Rembrandts tijd werd gebruikt en ervaren. Benieuwd naar de manier waarop de iconografie van iedere zaal werd afgestemd op de oorspronkelijke functie? Bestel het boek, en ontdek bij uw volgende bezoek aan het ‘wereldwonder’ van Amsterdam de verborgen verhalen achter het huidige Koninklijk Paleis.