In de loop van dertiende eeuw, toen de economie in grote delen van de Nederlanden groeide en het tekort aan ruilmiddelen zich hoe langer hoe sterker deed gevoelen, vestigden zich hier Italiaanse kooplieden uit Lombardije die Banken van Lening exploiteerden. Een dergelijke bank verschafte krediet op onderpand. Werd de lening binnen de gestelde termijn niet afgelost, dan verkocht de bank het onderpand. De kosten van administratie en bewaring werden verdisconteerd in de rente, waardoor de rentepercentages erg hoog waren. Tijdens de middeleeuwen hadden de Banken van Lening overal ongeveer dezelfde vorm, waarschijnlijk omdat de bankhouders tot kleine, onderling sterk verweven groepen behoorden en standaardcontracten hanteerden. Na de middeleeuwen ontstond in katholiek Europa de Mons Pietatis, die haar cliënten zo min mogelijk kosten berekende. In de Noordelijke Nederlanden werd het ideaal van Banken van Lening als liefdadige instellingen ten dienste van de armen pas overgenomen na de Franse tijd. In de loop van de twintigste eeuw verminderde de betekenis van het pandkrediet, doordat steeds meer mensen een vaste betrekking en een vast inkomen hadden en in noodsituaties een beroep konden doen op sociale wetgeving. Het ontstaan van de Banken van Lening, de organisatievorm van de banken, de juridische en sociale positie van de bankhouders, de salariëring van het bankpersoneel, het kerkelijk verzet tegen de banken, de samenstelling van de clientèle, de relatie met andere vormen van consumptief en klein bedrijfskrediet, al deze aspecten van de geschiedenis van de Banken van Lening staan uitvoerig beschreven in Tussen commercieel en sociaal krediet.