Wie in de achttiende eeuw met zo weinig mogelijk ongerief van Amsterdam naar Arnhem wilde, nam 'de wagen van Bouricius'. De familie Bouricius had in 1698 het monopolie op het diligencevervoer tussen die steden verworven en reed ook van Arnhem naar Duitsland. Het startkapitaal voor de onderneming was vergaard met het bakken van deventerkoek. De firma kweekte in het stadhouderlijk tijdperk voldoende reserves om de economische stagnatie van de Bataafs-Franse tijd te overleven, maar tegenwerking van koning Willem I werd het bedrijf fataal. Dit boek vertelt een familiegeschiedenis. De beslommeringen van de onderneming vormen de hoofdingrediënt, maar de heren Bouricius vielen ook op door culturele interesses en politiek activisme. De laatste directeur van het diligencebedrijf was tevens burgemeester van Arnhem Hij probeerde die positie te misbruiken voor eigen gewin. Zijn oudste zoon maakte door roekeloos zakendoen een diepe val.
'Omdat het beschreven tijdperk de Bataafse Republiek omvat en ook nog het begin van de regering van koning Willem I, is het een boeiend boek geworden over dit merkwaardige bedrijf en zijn positie in de toenmalige maatschappij. Zeker ook omdat de beschreven personen danig op hun eigen wijze van zich af wisten te bijten.' F.C.J.M. Ongering via: NBD Biblion 31 januari 2018
'Amsterdammers die in de achttiende eeuw naar Arnhem moesten, waren aangewezen op een diligence van de Deventer familie Bouricius, die in 1698 het monopolie op de lijndienst had verworven met het geld dat ze hadden verdiend met het bakken van koek.' In: Historisch Nieuwsblad 27 (2018) 1, p. 89
'Het boek van Bert Koene is echter uiteindelijk meer een geschiedenis van de familie Bouricius dan een geschiedenis van de diligenceonderneming Bouricius, hoewel deze twee zaken vanzelfsprekend met elkaar verweven zijn. De familiegeschiedenis biedt een mooi voorbeeld van sociale mobiliteit. Bert Koene laat zien hoe de leden van de familie niet alleen zorg droegen voor de uitbouw van hun postwagenbedrijf, maar ook voor de vergroting van hun cultureel kapitaal. [...] Het onderzoek van Bert Koene is vrijwel volledig gebaseerd op primaire bronnen. Het boek is bovendien mooi verzorgd en voorzien van boeiende illustraties [...]. Het is knap hoe Bert Koene uit de grote diversiteit aan bronnen een samenhangend verhaal weet te destilleren.' Aart Noordzij in: Bijdragen en mededelingen. Historisch jaarboek voor Gelderland 109 (2018), p. 214-216
'Het verwerken van archiefstukken tot een goed lopend verhaal is niet iedereen gegeven, maar Koene is daar zeker in geslaagd. Het boek is mooi geïllustreerd, vlot geschreven en goed leesvaar, al slaat de auteur naar mijn gevoel soms iets te graag een zijpad in.' John Dehé in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 41 (2018) 1, p. 85-86
'Bij gebrek aan een familiearchief stelde Koene deze familiekroniek samen aan de hand van notariële, rechterlijke en andere archivalia en van kranten. De noeste arbeid van het bijeenzoeken van zoveel verspreide gegevens dwingt bewondering af. Koene is met zijn familiegeschiedenis heel dicht bij zijn bronnen gebleven. Die manier van bronnengebruik komt de voortgang in zijn verhaal niet altijd ten goede. Zij geeft echter ook vaak verrassende en verhelderende inzichten, bijvoorbeeld waar de auteur de verschillende fases van de eeuwige strijd tussen het interlokale postwagenbedrijf en de privileges van de stedelijke voerliedengilden behandelt.' Han C. Vrielink via: historischhuis.nl, februari 2018
'Een sterk aspect van Koenes boek is dat de geschiedenis van de diligences van Bouricius goed in de context van de tijd worden geplaatst. Ook leren we veel over de levensomstandigheden en interesses van de familie Bouricius kennen, zoals hun belangstelling voor de Verlichting, hun politieke aandeel en flexibiliteit tijdens de Patriottentijd en Bataafse Tijd, en hun culturele interesses als muziek. Koene eindigt het mooi vormgegeven De diligences van Bouricius met een overzichtelijke nabeschouwing.' Enne Koops via: Historiek.net, 30 maart 2018
Ook besproken in: Ons Amsterdam 70 (2018) 4, p. 44.