Tussen perceptie, interpretatie en werkelijkheid
Tussen perceptie, interpretatie en werkelijkheid

Tussen perceptie, interpretatie en werkelijkheid

Naarmate ik langer in Nederland woonde, kreeg ik steeds meer het gevoel dat ik in een andere wereld leefde dan mijn Witte leeftijdgenoten omdat alles bij mij anders verliep dan bij hen. Waar mijn leeftijdgenoten na hun studie vrij snel aan hun geambieerde loopbaan begonnen, bleef die voor mij achter een steeds wijkende horizon steken. En hoewel we dezelfde humor en culturele smaak hadden (VPRO/Van Kooten en De Bie) en dezelfde boeken lazen, hadden we niet dezelfde toegang tot de culturele en maatschappelijke walhalla’s, noch dezelfde erkenning. Hun aanwezigheid was altijd een vanzelfsprekendheid, terwijl ik overal waar ik kwam werd bekeken alsof ik iets was dat naar binnen was geglipt.

Kennismaking met het Amsterdamse schrijversgilde

Een mooie illustratie hiervan vormt mijn kennismaking met leden van het Amsterdamse schrijversgilde toen ik ergens eind jaren tachtig/begin jaren negentig met André Klukhuhn mee mocht naar twee etentjes van zijn eetclubje. Klukhuhn, die zich in voorgaande jaren naar het voorbeeld van de Amerikaanse hippieprofessor Timothy Leary had gemodelleerd, was toen net begonnen zichzelf te herdefiniëren als natuurwetenschappelijk onderlegde schrijver/filosoof naar het voorbeeld van Nietzsche. Hij omringde zich daartoe met schrijvers en journalisten en had met enkele van hen een los-vast eetclubje. Ze zagen elkaar in Café De Zwart op het Spui en in eetcafé Schiller op het Rembrandtplein, die Hotel Americain waren opgevolgd als het nieuwe mekka tevens arena van links intellectueel Nederland.

Het ene etentje waar ik mee naar toe mocht was bij Ad Fransen thuis. Hij was een erg belangrijke journalist bij HP/De Tijd, dat het hoofd boven water probeerde te houden als opinieblad. Het andere etentje was in een restaurant waarvan ik de naam niet meer weet (Zuiderzee of iets dergelijks). Tot de eters behoorden de illustere A.F.Th. van der Heijden en zijn eega. Ik weet niet meer of zij bij beide etentjes aanwezig waren, maar ik weet wel dat de sfeer beide keren hetzelfde was, en dat ik die met hen associeer. Het kan dus zijn dat ze maar één keer lijfelijk aanwezig waren en de andere keer alleen als reputatie.

"Gelijke rechten, gelijke kansen"

Hoe dan ook: in mijn herinnering werd de sfeer gekenmerkt door het zwijgen van A.F.Th., die hiermee zijn gewicht des te meer deed voelen. En door de priemende ogen van zijn eega. Hoe langer ze die op een genodigde liet rusten, hoe belangrijker deze werd en hoe langer hij mocht praten. De heren dongen dus naar haar gunsten en draaiden zich door de alcohol gestimuleerd in allerlei bochten om elkaar in eigendunk te overtreffen.

Hoewel wij de twee enige vrouwen in het gezelschap waren, keurde ze mij geen blik waardig en kreeg ik er dus ook geen woord tussen. Althans, zo kwam het op mij over. Behalve André Klukhuhn zei ook niemand beide avonden een woord tegen mij. Ik moet hier wel bij zeggen dat dit nog de tijd was dat vrouwen meestal zwegen als de man aan het woord was en dat dit ook van ons werd verwacht. "Gelijke rechten, gelijke kansen", was nog altijd meer een leuze dan een dagelijkse praktijk.

Herinnering, interpretatie en perceptie

Deze herinnering is om twee redenen belangrijk voor mij. In de eerste plaats is het een waarschuwing dat herinneringen onbetrouwbare bronnen kunnen zijn. Hier zijn twee gebeurtenissen tot één sfeerherinnering versmolten, waarbij ik niet meer weet of de twee sleutelfiguren beide keren fysiek aanwezig waren dan wel één keer echt en één keer slechts in reputatie. Mijn herinnering laat ook zien dat reputatie niet alleen de perceptie ten tijde van een gebeurtenis kan beïnvloeden, maar ook de latere interpretatie van de perceptie, waardoor er een vertekend beeld van het verleden kan ontstaan. Het gaat er dus om andere bronnen en bewijzen te vinden van het gepercipieerde.

Die vond ik in de wijdere samenleving. Want wat ik tijdens het etentje waarnam, zag ik ook daar. Dit was in essentie het schaamteloze etaleren van Witte superioriteit. Ik kan dus stellen dat mijn waarneming van toen – en dus mijn herinnering – juist was. Mijn huidige interpretatie is eveneens juist, want deze houding komt nog steeds voor in zowel de schrijverswereld als in de wijdere samenleving.  Dit brengt mij op het tweede belang van mijn herinnering, want uit deze ervaring ontstond mijn behoefte om mijn geliefde Witte broeders en zusters te helpen zich van hun superioriteitswanen te bevrijden. En gaandeweg kwam ik erachter dat het geschiedenisbedrijf zich hier heel goed voor leende.

Kennisuitsluiting

Deze behoefte kreeg de vorm van een persoonlijk proces dat al ruim dertig jaar duurt en vele fasen kent van eigen domheid en tegenwerking. Ik beschrijf deze allemaal in mijn tweede boek Denken over de trans-Atlantische slavernij en racisme. De drie gezichten van Nederland. Dat die superioriteitswaan nog steeds bestaat, blijkt wel uit het feit dat mijn boek nauwelijks is gerecenseerd, terwijl dit wel verwacht mocht worden gezien de zware ondervertegenwoordiging van Zwarte historici in het slavernijgeschiedenisbedrijf. Dit negeren is op zich ook een bewijs dat het superioriteitsdenken wordt doorgegeven. Naar aanleiding van het Herdenkingsjaar Slavernijverleden in 2024, mocht ik in Tijdschrift voor Geschiedenis een essay publiceren over deze en andere vormen van kennisuitsluiting, met als titel "Epistemicide in het slavernijgeschiedenisbedrijf en de media in Nederland. Aanzet tot verder onderzoek".

Stellingen uit Denken over de trans-Atlantische slavernij en racisme

Enkele stellingen uit mijn boek zijn:

  • Bij het vaststellen van genocide, moeten we niet alleen kijken naar de primaire intentie tot uitroeiing, maar ook naar de gevolgen. Want uitroeiing kan ook niet-intentioneel plaatsvinden, als bijkomende schade die men dan voor lief heeft genomen.  
  • Op basis van de ongemeen hoge oversterfte onder de slaafgemaakten in Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen gedurende 250 jaar, kunnen we stellen dat de trans-Atlantische slavernij hier – anders dan in de Verenigde Staten en "Nederlands Oost-Indië" – een vertraagde genocide was door middel van uitbuiting en onderdrukking.
  • Iedereen die beweert dat de VN-veroordeling van de trans-Atlantische slavernij als een misdaad tegen de menselijkheid een anachronisme is, maakt zich schuldig aan geschiedvervalsing en racisme. Men ontkent immers dat er wel degelijk Witte en Zwarte tijdgenoten waren die hetzelfde vonden, en men negeert – net als de daders van weleer - de stem van de Afrikaanse slachtoffers alsof zij geen mening hadden over hun situatie en hun ellende heel gewoon vonden.
  • De trans-Atlantische slavernij is door zijn gewelddadige aard, zijn duur (meer dan 250 jaar) en zijn wereldomvattende gevolgen (racisme en colorisme in alle structuren), ongeëvenaard in de wereldgeschiedenis.
  • Het staatstoezicht in Suriname (1863-1873), de contractarbeid in Suriname van Madeirensen, Chinezen, Hindostanen en Javanen (± 1853; 1873-±1939) en de slavernij in voormalig Nederlands Oost-Indië zijn niet te vergelijken met de trans-Atlantische slavernij in Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen: niet in demografische, arbeids- en leefomstandigheden, noch in bestuurlijke, juridische en economische zin, noch in tijdsduur en rendement en ook niet met betrekking tot de huidige geopolitieke, economische, maatschappelijke en epistemologische gevolgen.
  • Racisme is een perceptiefout in het individuele en collectieve bewustzijn van Witte mensen en voortgekomen uit een collectieve, opzettelijk opgewekte hallucinatie van superioriteit met de bedoeling uit te buiten, te overheersen en te vernietigen.
  • Racisme is een pandemische, geestelijke aandoening die zich in het brein van zowel de Witte als de Zwarte persoon (internalisering) heeft verankerd.
  • Wie direct en indirect profiteert van de opbrengsten en de uitstralingseffecten van de trans-Atlantische slavernij, moet ook de schuld die hieraan kleeft accepteren en dit "goed maken".
  • Witte westerse mensen hebben ten koste van de Afrikanen en de inheemsen in de voormalige koloniën een voorsprong van vierhonderd jaar in ontwikkelingsmogelijkheden voor zichzelf gecreëerd.
  • Een democratische samenleving met antiracismewetgeving waarin toch racisme voorkomt, heeft een falende democratie.